Jean Hotteterre was behalve instrumentbouwer ook hofmuzikant in dienst van Le Roi Soleil Lodewijk XIV. Hij bespeelde o.a. virtuoos de musette en zorgde er voor dat het instrument eind 17e eeuw een rol kreeg in de opera's en balletmuziek van hofkomponist Lully. Het instrument ontwikkelde zich nu in snel tempo en onderging talloze verbeteringen: toonomvang (o.a. door toevoeging van een kleppensysteem op de speelpijp), klankkleur en klanksterkte werden geschikt gemaakt voor veelvuldige inzet in de Franse Barok.
Net als de musette, paste ook de draailier uitstekend in de pastorale ("terug naar de natuur") tendensen in de Franse samenleving begin 18e eeuw. Onder de volgende Lodewijk werden de beide instrumenten zelfs ware mode-instrumenten aan de hoven. Om aan de vraag naar instrumenten te kunnen voldoen begonnen Parijse luthiers draailiermechanieken te monteren op de luit- en gitaarcorpussen die ze op ruime schaal in voorraad hadden. De toetsenborden werden uitgebreid tot twee volledige (chromatische) oktaven en de instrumenten werden geheel in stijl versierd met inlegwerk en houtsnijwerk.
Komponisten als Chédéville, Boismortier, Hotteterre en Corette, schreven vele stukken voor musette en/of draailier: solo's en duo's, al dan niet met basso continuo of met kleine bezetting. Heden ten dage treft men deze muziek nog aan in de bak met altblokfluitliteratuur in de bladmuziekhandel!
Ook buiten Frankrijk kregen draailier en doedelzak een rol in de kunstmuziek. Bach schreef in twee van zijn "Engelse Suites" een musette voor. Vivaldi gaf in drie van de zes Sonatas waaruit "Il Pastor Fido" bestaat, de draailier een hoofdrol. Haydn schreef in opdracht van Koning Ferdinand van Napels vijf concerten en acht nocturnen voor draailier met begeleiding. Leopold Mozart zette in zijn "Bauernhochzeit" doedelzak en draailier in om het pastorale karakter van dit werk te benadrukken. Zoon Amadeus schreef een draailierpartij voor in een van zijn "Duitse Dansen" en in een menuet.